Hofstede Welna - 1730
Foto's -> Gebouwen -> Buitenplaatsen(Bron: Privé Collectie - Foto Amstelveenweb.com - 2015)
'Hofstede Welna'
Ets van Abraham Rademaker uit 'Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel', 1730.
Zie op de kaart, eerste foto Buitenplaatsen, de ligging onder nummer 15.
Geschiedenis van Welna
(Bron tekst uit: Amstelveen acht eeuwen geschiedenis - Groesbeek)
'Hofstede Welna'
Ets van Abraham Rademaker uit 'Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel', 1730.
Zie op de kaart, eerste foto Buitenplaatsen, de ligging onder nummer 15.
(Bron tekst uit: Amstelveen acht eeuwen geschiedenis - Groesbeek)
De oudste acte die wij hier kunnen vermelden, dateert van 15 juni 1580. Op die datum transporteren ‘Raden der stad Amsterdam en regenten van het Mannen- en Vrouwenhuis aldaar aan de eersame mr. Willem Baerdesen, oud burgemeester der stede, een bruijckweer lants aan den Amsteldijk tot Meerhuijsen met alzulke huijsinge en betimmeringe als daar nu ter tijt op staat, groot 26 maden 3 hondt en 21 roeden, streckende van de wetering tot de Amstel toe’. 46 jaar lang blijft de bruiker in zijn familie, want deze wordt pas op 24 maart 1626 door de Ed. Heere Willem van Bardesius overgedragen aan Dirck Govertsz. Wuijtiers. Waren er moeilijkheden over deze verkoop gerezen? Men zou het bijna denken, want nog 6 jaar later moet ‘de erentfeste manhafte Nicolaes Hasselaer, capteijn en maijor der stad Amsterdam’ namens Ed. erentfeste Jonckheer Arent van Bardeus, woonachtig te Alkmaar, zich borg stellen wat betreft deze verkoop bij Sr. Dirck Wuijtiers, de koper van 6 jaar geleden.
Zijn zoon Govert Wuijtiers, erfde ‘Welna’ van zijn vader. Zijn vrouw heette Maria van der Wielen van der Werve. Hun dochter Elisabeth Wuijtiers werd de vrouw van Dirk Cromhout, die haar overleefde en op 13 maart 1730 ‘de hofstede Welna met land daarachter, groot 20 morgen, met zijn huijsinge, paardestal, koetshuis, tuijnmanswoning, boerenhuijs, koestal, hooijschuur, wagenhuis voor de boer’ etc. voor de kapitale som van ƒ 19.000,- transporteerde aan de heer Isaacq Vlieger, procureur te Amsterdam.
Welna is in de historie bekend geworden door de mislukte aanslag van prins Willem II op Amsterdam in het jaar 1650. Op ‘Welna’ had graaf Willem Frederik van Nassau zijn hoofdkwartier en daar ontving hij de deputatie uit de stad, die hem een beleg ernstig ontraden, zoals wij elders reeds gezien hebben.
Isaacq Vlieger was gehuwd met vrouw Sara de Potter. Hun enige zoon Mr. Jan de Vlieger stierf ongehuwd. Zijn erfgename was zijn zuster, vrouwe Catharina de Vlieger, die ook haar echtgenoot de heer Hero Mooij overleefde, ‘Welna’ nalatende aan haar enige dochter Sara Catharina Mooij. Deze deed een deftig huwelijk, want zij trouwde met de ‘schout bij nagt van het Ed. Mog. College der Admiraliteit te Amsterdam, de heere ‘Ernst de Petersen’. Zij verkopen ‘Welna’ echter op 18 december 1752 voor ƒ 15.000,- aan Pieter Paddenburg. Deze doet ‘Welna’ reeds vier jaar later over aan Nicolaes de Mijn, met wie hij tezamen ‘Kruijswijk’ had gekocht. Voor ‘Welna’ gaf Nicolaas slechts ƒ 11.000,- (8 juni 1756). Doch ‘Welna’ beviel hem blijkbaar minder dan ‘Mijnlust’ (oude Kruiswijk), zodat hij het op 1 februari 1762 voor ƒ 12.000,- verkocht aan Arnolda de Jonckheere, weduwe van Bartholomeus Visscher.
De uitgebreide beschrijving van ‘Welna’ willen wij u niet onthouden: ‘een hofsteede of buijtenplaats genaamd Welna, gelegen aan de reijweg van Amsterdam naar Ouderkerk bij de 600 roeden, met deszelfs heerenhuijzinge, paardestal, steenen coepel, tuijnen, boomgaardt, plantagien, vijvers en wat dies meer is, groot 2 morgen. Mitsgaders de daarin zijnde beelden, potten, pedestallen, banken, bruggen en een reij broeibakken met deszelfs glaazen raamen, alsmede de persieken en druijvenkassen, een schuijtje, met alle de tuijn- en tuijnmansgereedschappen. Verder nog ⅔ parten in een schuur of wagenhuijs mede op de voors. hofstede staande. Blijvende het resterende ⅓ part (van deze schuur) met de boerenwoning gelegen achter en annex de heerenhuijsing, hooijberg en regenbak, zijweg naar deze boerenwoning aan den comparant (= verkoper) in eigendom’. De grond van de buitenplaats was dus nu 2 morgen ingekrompen, want Nicolaas de Mijn behield de er bijbehorende boerderij met landerijen aan zich.
Toen Jacob Pol op 25 juni 1770 ‘Welna’ van Arnolda de Jonkheere overnam voor slechts ƒ 4.150,- was er in de omschrijving geen verandering gekomen. Als het de bedoeling van Jacob Pol geweest is het buiten met winst te verkopen, is deze opzet mislukt, want toen hij het in 1771 op de derde juni overdroeg aan Barend van Beek, leed hij een verlies van ƒ 150,-. De waarde ging nu blijkbaar snel achteruit, want wéér een jaar later (25 mei 1772) leed Barend een verlies van ƒ 450,- toen hij ‘Welna’ overdroeg aan Jacques Texier. De heer Texier had geen vrede meer met de toestand. Een grondbezit van 2 morgen was hem te gering, zodat hij pogingen ging aanwenden om de boerderij en landerijen, die oorspronkelijk tot ‘Welna’ behoord hadden, terug te kopen. Dat lukt hem in 1775. Op 5 october van dat jaar kon hij zich weer eigenaar noemen van de boerderij met 18 morgen land. Nicolaes de Mijn (Meijn) had hem die voor ƒ 9.000,-. verkocht. Doch Texier bleef niet lang eigenaar. In de acte, waarbij hij zijn bezit op 18 april 1782 aan Willem Conink Abrahamsz. overdraagt, ontbreekt de uitvoerige omschrijving die wij in de oudere acten tegenkwamen. Over de verkoopprijs behoefde hij niet te klagen. Voor de aankoop had hij ƒ 3.550,- + ƒ 9.000,- dus ƒ 12.550,- betaald; hij ontving er
ƒ 15.000,- voor terug.
Een vrij snelle wisseling van eigenaars volgt nu, waar bij het opvalt dat de verkoopprijs zich in een sterk dalende lijn gaat bewegen. Maria Pott, de weduwe van Willem Conink, verkoopt het op 26 september 1799 aan Bernardus Wilhelmus Hageman voor
ƒ 11.000,-. Toen deze kort daarop stierf wist zijn weduwe, Johanna Louisa Vos, van de nieuwe koper, Christiaan Stumphius dezelfde som te bedingen. Als Christiaan Stumphius ‘Welna’ (op 29 maart 1804) overdoet aan Catherina Elisabeth Storts, blijkt de toestand niet erg gunstig te zijn. Dat kan men afleiden uit het feit dat in de acte nogal eens het woord ‘gewezen’ voorkomt. Hij transporteert ‘een hofstede genaamd Welna met deszelfs heerenhuizing, stalling, schuur en tuijnmanswoning, oprijhek met het voor- en zijplein bij de heeren- en tuijnmanshuizing, stalling en schuur tot aan de sloot, bij de gewezen moes- en broeituin, dwars af tot aan de gemene sloot, mitsgaders het bloemperk, wandelboschje en laan ten andere zijde van het huis. Voorts de boomgaard met de lindelaanen en vijvers zoo om de boomgaard en lindelaanen zelven. Met nog een strook moesgrond tusschen het water van de breede lindenlaan en de geweezene menagerie. Welk water zoo tusschen de genoemde strook grond en geweezene menagerie, als tusschen de jonge lindenlaan en de geweezene moes- of broeituin, en tussen de grond bij de stal of schuur en gewezen moes- en broeituin, met het land, hek en scheering, dwars of na de gemeene sloot, de heele scheiding uitmaakt. Blijvende het onderhoud van het oprijhek en brug voor de plaats voor rekening van de koperesse’. Deze uitvoerige grensomschrijving was noodzakelijk, omdat Stumphius hetzelfde deed, wat Nicolaas de Mijn vóór hem had gedaan. Hij kromp de grond van de plaats in tot 2¾ morgen, en verkocht de landerijen, ter grootte van ruim 17 morgen afzonderlijk, voor ƒ 5.000,- (12 augustus 1807).
We zouden graag eens willen weten waarom al deze mensen het buiten verkochten, om het een jaar of wat later weer, voor dezelfde prijs van de hand te doen. Waarom kocht mevr. C.E. Storts, eerst weduwe van de heer J. Ottens en daarna van de heer P.A. La Marquis, het huis in 1804, om het op 8 juni 1808 weer te verkopen? Weliswaar met een klein winstje, want zij had het voor ƒ 3.300,- gekocht en kreeg er nu ƒ 4.150,- voor terug, maar dat kan toch niet de opzet geweest zijn. Nog minder begrijpen we de handelswijze van de kopers, de heren Hermanus Hesseling en Wessel Demkes die er op 8 juni ƒ 4.150,- voor betaalden, maar het op 30 november weer voor ƒ 2.900,- van de hand deden.
De nieuwe eigenaar was Herman Frederik Tjeenk, die er een koffiehuis in vestigde, want in ‘de Advertentien en verschillende berigten’ kon men in 1812 de volgende advertentielezen: ‘Het publiek wordt verwittigd, dat het Nieuwe Koffijhuis op de Buitenplaats Welna, aan den Amstel, buiten de Utrechtsche-Poort, aan de 600 roeden van de stad af, zal geopend worden op Donderdag den 7de april, en gedurende het schoone jaargetijde zal worden voortgezet’.
Zijn zoon Govert Wuijtiers, erfde ‘Welna’ van zijn vader. Zijn vrouw heette Maria van der Wielen van der Werve. Hun dochter Elisabeth Wuijtiers werd de vrouw van Dirk Cromhout, die haar overleefde en op 13 maart 1730 ‘de hofstede Welna met land daarachter, groot 20 morgen, met zijn huijsinge, paardestal, koetshuis, tuijnmanswoning, boerenhuijs, koestal, hooijschuur, wagenhuis voor de boer’ etc. voor de kapitale som van ƒ 19.000,- transporteerde aan de heer Isaacq Vlieger, procureur te Amsterdam.
Welna is in de historie bekend geworden door de mislukte aanslag van prins Willem II op Amsterdam in het jaar 1650. Op ‘Welna’ had graaf Willem Frederik van Nassau zijn hoofdkwartier en daar ontving hij de deputatie uit de stad, die hem een beleg ernstig ontraden, zoals wij elders reeds gezien hebben.
Isaacq Vlieger was gehuwd met vrouw Sara de Potter. Hun enige zoon Mr. Jan de Vlieger stierf ongehuwd. Zijn erfgename was zijn zuster, vrouwe Catharina de Vlieger, die ook haar echtgenoot de heer Hero Mooij overleefde, ‘Welna’ nalatende aan haar enige dochter Sara Catharina Mooij. Deze deed een deftig huwelijk, want zij trouwde met de ‘schout bij nagt van het Ed. Mog. College der Admiraliteit te Amsterdam, de heere ‘Ernst de Petersen’. Zij verkopen ‘Welna’ echter op 18 december 1752 voor ƒ 15.000,- aan Pieter Paddenburg. Deze doet ‘Welna’ reeds vier jaar later over aan Nicolaes de Mijn, met wie hij tezamen ‘Kruijswijk’ had gekocht. Voor ‘Welna’ gaf Nicolaas slechts ƒ 11.000,- (8 juni 1756). Doch ‘Welna’ beviel hem blijkbaar minder dan ‘Mijnlust’ (oude Kruiswijk), zodat hij het op 1 februari 1762 voor ƒ 12.000,- verkocht aan Arnolda de Jonckheere, weduwe van Bartholomeus Visscher.
De uitgebreide beschrijving van ‘Welna’ willen wij u niet onthouden: ‘een hofsteede of buijtenplaats genaamd Welna, gelegen aan de reijweg van Amsterdam naar Ouderkerk bij de 600 roeden, met deszelfs heerenhuijzinge, paardestal, steenen coepel, tuijnen, boomgaardt, plantagien, vijvers en wat dies meer is, groot 2 morgen. Mitsgaders de daarin zijnde beelden, potten, pedestallen, banken, bruggen en een reij broeibakken met deszelfs glaazen raamen, alsmede de persieken en druijvenkassen, een schuijtje, met alle de tuijn- en tuijnmansgereedschappen. Verder nog ⅔ parten in een schuur of wagenhuijs mede op de voors. hofstede staande. Blijvende het resterende ⅓ part (van deze schuur) met de boerenwoning gelegen achter en annex de heerenhuijsing, hooijberg en regenbak, zijweg naar deze boerenwoning aan den comparant (= verkoper) in eigendom’. De grond van de buitenplaats was dus nu 2 morgen ingekrompen, want Nicolaas de Mijn behield de er bijbehorende boerderij met landerijen aan zich.
Toen Jacob Pol op 25 juni 1770 ‘Welna’ van Arnolda de Jonkheere overnam voor slechts ƒ 4.150,- was er in de omschrijving geen verandering gekomen. Als het de bedoeling van Jacob Pol geweest is het buiten met winst te verkopen, is deze opzet mislukt, want toen hij het in 1771 op de derde juni overdroeg aan Barend van Beek, leed hij een verlies van ƒ 150,-. De waarde ging nu blijkbaar snel achteruit, want wéér een jaar later (25 mei 1772) leed Barend een verlies van ƒ 450,- toen hij ‘Welna’ overdroeg aan Jacques Texier. De heer Texier had geen vrede meer met de toestand. Een grondbezit van 2 morgen was hem te gering, zodat hij pogingen ging aanwenden om de boerderij en landerijen, die oorspronkelijk tot ‘Welna’ behoord hadden, terug te kopen. Dat lukt hem in 1775. Op 5 october van dat jaar kon hij zich weer eigenaar noemen van de boerderij met 18 morgen land. Nicolaes de Mijn (Meijn) had hem die voor ƒ 9.000,-. verkocht. Doch Texier bleef niet lang eigenaar. In de acte, waarbij hij zijn bezit op 18 april 1782 aan Willem Conink Abrahamsz. overdraagt, ontbreekt de uitvoerige omschrijving die wij in de oudere acten tegenkwamen. Over de verkoopprijs behoefde hij niet te klagen. Voor de aankoop had hij ƒ 3.550,- + ƒ 9.000,- dus ƒ 12.550,- betaald; hij ontving er
ƒ 15.000,- voor terug.
Een vrij snelle wisseling van eigenaars volgt nu, waar bij het opvalt dat de verkoopprijs zich in een sterk dalende lijn gaat bewegen. Maria Pott, de weduwe van Willem Conink, verkoopt het op 26 september 1799 aan Bernardus Wilhelmus Hageman voor
ƒ 11.000,-. Toen deze kort daarop stierf wist zijn weduwe, Johanna Louisa Vos, van de nieuwe koper, Christiaan Stumphius dezelfde som te bedingen. Als Christiaan Stumphius ‘Welna’ (op 29 maart 1804) overdoet aan Catherina Elisabeth Storts, blijkt de toestand niet erg gunstig te zijn. Dat kan men afleiden uit het feit dat in de acte nogal eens het woord ‘gewezen’ voorkomt. Hij transporteert ‘een hofstede genaamd Welna met deszelfs heerenhuizing, stalling, schuur en tuijnmanswoning, oprijhek met het voor- en zijplein bij de heeren- en tuijnmanshuizing, stalling en schuur tot aan de sloot, bij de gewezen moes- en broeituin, dwars af tot aan de gemene sloot, mitsgaders het bloemperk, wandelboschje en laan ten andere zijde van het huis. Voorts de boomgaard met de lindelaanen en vijvers zoo om de boomgaard en lindelaanen zelven. Met nog een strook moesgrond tusschen het water van de breede lindenlaan en de geweezene menagerie. Welk water zoo tusschen de genoemde strook grond en geweezene menagerie, als tusschen de jonge lindenlaan en de geweezene moes- of broeituin, en tussen de grond bij de stal of schuur en gewezen moes- en broeituin, met het land, hek en scheering, dwars of na de gemeene sloot, de heele scheiding uitmaakt. Blijvende het onderhoud van het oprijhek en brug voor de plaats voor rekening van de koperesse’. Deze uitvoerige grensomschrijving was noodzakelijk, omdat Stumphius hetzelfde deed, wat Nicolaas de Mijn vóór hem had gedaan. Hij kromp de grond van de plaats in tot 2¾ morgen, en verkocht de landerijen, ter grootte van ruim 17 morgen afzonderlijk, voor ƒ 5.000,- (12 augustus 1807).
We zouden graag eens willen weten waarom al deze mensen het buiten verkochten, om het een jaar of wat later weer, voor dezelfde prijs van de hand te doen. Waarom kocht mevr. C.E. Storts, eerst weduwe van de heer J. Ottens en daarna van de heer P.A. La Marquis, het huis in 1804, om het op 8 juni 1808 weer te verkopen? Weliswaar met een klein winstje, want zij had het voor ƒ 3.300,- gekocht en kreeg er nu ƒ 4.150,- voor terug, maar dat kan toch niet de opzet geweest zijn. Nog minder begrijpen we de handelswijze van de kopers, de heren Hermanus Hesseling en Wessel Demkes die er op 8 juni ƒ 4.150,- voor betaalden, maar het op 30 november weer voor ƒ 2.900,- van de hand deden.
De nieuwe eigenaar was Herman Frederik Tjeenk, die er een koffiehuis in vestigde, want in ‘de Advertentien en verschillende berigten’ kon men in 1812 de volgende advertentielezen: ‘Het publiek wordt verwittigd, dat het Nieuwe Koffijhuis op de Buitenplaats Welna, aan den Amstel, buiten de Utrechtsche-Poort, aan de 600 roeden van de stad af, zal geopend worden op Donderdag den 7de april, en gedurende het schoone jaargetijde zal worden voortgezet’.
In 1817 blijkt de heer Francois Bregnet, wonende op het Rokin te Amsterdam, eigenaar van de hofstede ‘Welna’ te zijn. Hij veilt in dat jaar een partij hakhout, vruchtbomen en enige roerende goederen op de hofstede. Dat alles brengt de kapitale som van ƒ 294,- op. Van der Aa weet ons in zijn Aardrijkskundig Woordenboek te berichten, dat ‘Welna’ als ‘herberg voor den fatsoenlijken stand’ ongeveer in het jaar 1845 gesloopt is. Een schrijver zegt in 1926 dat de boerderij ‘Welna’ lag bij de pont naar de gasfabriek.