Hofstede Rust en Werk - 1730
Foto's -> Gebouwen -> Buitenplaatsen(Bron: Privé Collectie - Foto Amstelveenweb.com - 2015)
'De Hofstede Rust en Werk'
Ets van Abraham Rademaker uit 'Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel', 1730.
Geschiedenis van Rust en Werk
(Bron tekst uit: Amstelveen acht eeuwen geschiedenis - Groesbeek)
'De Hofstede Rust en Werk'
Ets van Abraham Rademaker uit 'Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel', 1730.
(Bron tekst uit: Amstelveen acht eeuwen geschiedenis - Groesbeek)
Dit grensde onmiddellijk aan de noordzijde van de ‘Bergenvaarderskamer’. Door toevallige omstandighedenzijn wij in staat een acte uit het jaar 1507(!) te noemen, waarin het land, waarop later ‘Rust en Werk’ verrees, voorkomt. Op 4 mei 1507 transporteren Jacob Egbertsz. en Nelle Egbertsdr. aan het St Luciënconvent te Amsterdam een stuk land genoemd ‘de Cruijsweer’ gelegen tot Meerhuizen, strekkende van de Amsteldijk tot de wetering. Uit de belendingen van ‘de Bergenvaarderscamer’ weten we dat dit land in 1566 geheel of ten dele aan het St. Claraconvent toebehoord moet hebben. Na de ‘alteratie’ werd het eigendom van ‘de regenten van de arme weeskinderen te Amsterdam’. Deze verhuurden het land en gaven aan de huurster, Erickgen Gerritsdr., weduwe van Marten Cornelisz. Boon, toestemming er een ‘huizinge’ op te zetten, waarop zij een rente van ƒ 2,- per jaar vestigde ten behoeve van bovengenoemde regenten (28 januari 1592). Maar op 16 juni 1603 vinden we er Dirck Moij Hendriksz. als huurder, terwijl het huis toen aan Jan Pietersz. Boon toebehoorde. Om aan deze eigenaardige toestand een einde te maken, droeg Boon toen zijn huis voor ƒ 550,- aan de regenten over.
Tot 1637 blijven de regenten de bruikweer die 8 morgen 319 roeden groot was, verhuren. Maar op 7 september van dat jaar verkopen zij deze met huis en boomgaard aan de Edele Heere Elbert Spiegel, secretaris van de Admiraliteit te Amsterdam. De ligging wordt nauwkeurig aangegeven. De bruikweer strekt zich uit van ‘de Bergenvaarderskamer’ tot het Kuiperspad en de heer Oetgens van Waveren en Meijnu Spiegel en verder van de Amstel tot de (boeren) wetering. We vinden deze bezitting in de transportregisters niet terug vóór het jaar 1766. Dat is ook wel te begrijpen, want zij ging al die tijd door vererving over.
Mr. Elbert liet het goed na aan zijn dochter Elisabeth Spiegel (leefde van 1628–1707), die in 1651 gehuwd was met Mr. Wigbold Slicher, die het toebedeelde aan zijn zoon Mr. Elbert Slicher (leefde van 1652-1717) en had uit diens huwelijk met Catharina de Hochepied (1656-1703) een zoon, Mr. Jan Baptista Slicher, raad, schepen en burgemeester van Amsterdam en verder nog ‘koopman’ van beroep.
Toen het belastingkohier van 1732 werd opgemaakt vermeldde dit de ‘huijsinge, stallinge en thuijnmanswoning staande op de hofstede van de heer schepen Jan Baptista Slicher’. De naam ‘Rust en Werk’ vindt men voor het eerst op 3 november 1642. De naam komt daarna voor in de acte waarbij de executeurs-testamentair van Mr. Jan Baptista Slicher de buitenplaats voor de som van ƒ 11.500,- overdragen aan André Jacques Chicot (12 mei 1766). Uit de acte leren wij tevens dat Mr. Jan Baptista ‘Rust en Werk’ niet rechtstreeks van zijn vader had geërfd, maar dat hij het bij de verdeling van de boedel van Mr. Diederik Slicher (die ongehuwd was overleden) op 20 maart 1730 had verkregen. De weduwe van de zoëven genoemde André Jacques Chicot, Sara le Tilier geheten, legateerde bij haar testament (van 22 april 1777) ‘Rust en Werk’ aan Jacobus David Chicot, die vóór 19 december 1791 overleed, want op die datum transporteren de executeurs-testamentair het aan Arnoldus Finman. Dit was een bijzonder voordelige transactie, want zij bracht ƒ 15.350,- in de boedel van de erflater. Tussen 1812 en 1816 dragen M.S.E. Finman en H.W.Finman, rentenierster, in den Haag wonende ‘het huis en buitenplaats’ over aan Jan Blok Arntzen. ‘Rust en Werk’ werd nog in dezelfde eeuw afgebroken (1887?). In of kort na 1887 werd er een waskaarsenfabriek en nog later een houtzagerij (in het oude huis?) gevestigd.
De grond van de plaats was intussen tot slechts 400 roeden ingekrompen. Dit valt niet te verwonderen, want Mr. Elbert Spiegel deed hetzelfde wat Claas Rijckerts ten aanzien van het Smalle- en Brede Verwerspad gedaan had. Hij legde een pad aan dat hij met iepenbomen beplantte (het Rustenwerkerspad, later Rustenburgerpad, later – straat). En daarlangs verkavelde hij zijn landerijen in meer dan 50 tuinen en bedrijfjes!
Tot 1637 blijven de regenten de bruikweer die 8 morgen 319 roeden groot was, verhuren. Maar op 7 september van dat jaar verkopen zij deze met huis en boomgaard aan de Edele Heere Elbert Spiegel, secretaris van de Admiraliteit te Amsterdam. De ligging wordt nauwkeurig aangegeven. De bruikweer strekt zich uit van ‘de Bergenvaarderskamer’ tot het Kuiperspad en de heer Oetgens van Waveren en Meijnu Spiegel en verder van de Amstel tot de (boeren) wetering. We vinden deze bezitting in de transportregisters niet terug vóór het jaar 1766. Dat is ook wel te begrijpen, want zij ging al die tijd door vererving over.
Mr. Elbert liet het goed na aan zijn dochter Elisabeth Spiegel (leefde van 1628–1707), die in 1651 gehuwd was met Mr. Wigbold Slicher, die het toebedeelde aan zijn zoon Mr. Elbert Slicher (leefde van 1652-1717) en had uit diens huwelijk met Catharina de Hochepied (1656-1703) een zoon, Mr. Jan Baptista Slicher, raad, schepen en burgemeester van Amsterdam en verder nog ‘koopman’ van beroep.
Toen het belastingkohier van 1732 werd opgemaakt vermeldde dit de ‘huijsinge, stallinge en thuijnmanswoning staande op de hofstede van de heer schepen Jan Baptista Slicher’. De naam ‘Rust en Werk’ vindt men voor het eerst op 3 november 1642. De naam komt daarna voor in de acte waarbij de executeurs-testamentair van Mr. Jan Baptista Slicher de buitenplaats voor de som van ƒ 11.500,- overdragen aan André Jacques Chicot (12 mei 1766). Uit de acte leren wij tevens dat Mr. Jan Baptista ‘Rust en Werk’ niet rechtstreeks van zijn vader had geërfd, maar dat hij het bij de verdeling van de boedel van Mr. Diederik Slicher (die ongehuwd was overleden) op 20 maart 1730 had verkregen. De weduwe van de zoëven genoemde André Jacques Chicot, Sara le Tilier geheten, legateerde bij haar testament (van 22 april 1777) ‘Rust en Werk’ aan Jacobus David Chicot, die vóór 19 december 1791 overleed, want op die datum transporteren de executeurs-testamentair het aan Arnoldus Finman. Dit was een bijzonder voordelige transactie, want zij bracht ƒ 15.350,- in de boedel van de erflater. Tussen 1812 en 1816 dragen M.S.E. Finman en H.W.Finman, rentenierster, in den Haag wonende ‘het huis en buitenplaats’ over aan Jan Blok Arntzen. ‘Rust en Werk’ werd nog in dezelfde eeuw afgebroken (1887?). In of kort na 1887 werd er een waskaarsenfabriek en nog later een houtzagerij (in het oude huis?) gevestigd.
De grond van de plaats was intussen tot slechts 400 roeden ingekrompen. Dit valt niet te verwonderen, want Mr. Elbert Spiegel deed hetzelfde wat Claas Rijckerts ten aanzien van het Smalle- en Brede Verwerspad gedaan had. Hij legde een pad aan dat hij met iepenbomen beplantte (het Rustenwerkerspad, later Rustenburgerpad, later – straat). En daarlangs verkavelde hij zijn landerijen in meer dan 50 tuinen en bedrijfjes!