Er zijn er meer die nooit meer terugkwamen
Nieuws -> PolitiekBron: Frits Suèr BBA
26-09-2020
Voordat hij in 1986 het bedrijfsleven in ging was Frits Suèr 25 jaar sportjournalist met uiteraard een onafhankelijke mening. Ook in zijn nieuwe functies in o.a. het bedrijfsleven bleef hij een onafhankelijke geest en dus nu ook als bestuurslid van bbA. Die onafhankelijkheid betekent automatisch dat zijn mening in zijn columns niet altijd de mening hoeft te zijn van de bbA - fractie
'Ik behoorde tot de genodigden die afgelopen donderdag (24 september 2020) aanwezig waren bij de officiële onthulling van het monument “Nooit meer teruggekomen” in de bocht van de Amsterdamseweg. Het monument is een initiatief van de Stichting Amstelveen Oranje, meteen omarmd door de cultuur- en monumentenwethouder Herbert Raat en vervolgens gedragen door alle partijen van de gemeenteraad.
Het monument moet de herinnering levend houden aan de 166 Joodse inwoners van Amstelveen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers werden opgepakt en in de concentratiekampen werden vermoord. Amstelveen had al een monument waarmee Amstelveners werden en worden herdacht, die in het verzet hun leven gaven voor onze vrijheid. We werden er subtiel aan herinnerd dat men de groep afgevoerde Joodse Amstelveners even was vergeten. Mirjam van ’t Veld, drie jaar geleden nog burgemeester, had de Stichting Amstelveen Oranje voorgelegd of het voor het Comité niet een taak was dit verzuim goed te maken.
(Foto Amstelveenweb.com - 2020)
Het nieuwe Amstelveense monument 'Nooit meer teruggekomen' aan de Prins Bernhardlaan met daarop de namen van 166 Joodse inwoners die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden vermoord
Bijzondere sfeer. Het was een bijzondere avond; de plechtigheid speelde zich af tegen een fraaie achtergrond van struiken en bomen, de verlichting zorgde voor een bijzondere sfeer en de dreigende donkere wolken boven benadrukten de setting van een drukkende dramatiek. Wat mij betreft bereikte de plechtigheid aan het einde het hoogtepunt met het zingen van El Male Rachamim (het gebed voor de zielerust van de overledene), door Sascha van Ravenswade. Zijn gedragen stemgeluid rolde tot ver over de Amsterdamseweg. Ik hou van deze stemmen.
(Foto Amstelveenweb.com - 2017)
Frits Suèr secretaris van Burgerbelangen Amstelveen
Ik was al een paar keer eerder bij het monument geweest. De namen die ik op de plaat zag stemden niet overeen met de namen van de Joodse onderduikers bij ons thuis. Daarna begon ik, in overleg met de projectleider Hugo van der Kooij en onderzoeker Bob Wallet, mijn zoektocht naar wie bij ons waren ondergedoken en wie twee huizen verder bij buurman Timmer zaten.
Mijn broer had me wel een paar namen gegeven, zoiets als Groen, Pinas Groen en Bril. Maar voordat we hier diepgravend over konden doorgaan overleed hij. In 1944 was hij 11 jaar. Hij maakte de oorlog bewust mee en kon ons het meeste te vertellen. Mijn 2 jaar jongere zus herinnerde zich alleen nog wat incidenten. En ik nog minder. Er werd de kinderen zo weinig mogelijk verteld. Dat was gevaarlijk. Maar we konden ons nog wel wat flarden voor de geest halen van die inval in ons huis.
Raar toeval. Die inval speelde zich af een dikke maand na de uitbundige viering van het 12 ½ jarig huwelijksfeest van mijn ouders op 30 en 31 juli 1944. Mijn vijf jaar oudere zus is al bijna zestig jaar weg uit Nederland en heeft daardoor niet de beleving van zaken in ons land zoals wij die hebben. Ze herinnert zich niet zoveel meer van die tijd. Maar een raar toeval bracht mij ineens bij de namen van onze onderduikers. Wij zijn een familie van feesten, partijen, zelfgemaakte liedjes, voordrachten, sketches (we hadden zelfs een toneelkoffer) en bij bepaalde gelegenheden ook hele levensschetsen. Cabaretier en programmamaker Jacques Klöters heeft in zijn boek “Voorwaarts leven, achterwaarts begrijpen” heel treffend beschreven hoe de familie Suèr in elkaar zat. Hij heeft vele jaren deel uitgemaakt van onze familie door zijn huwelijk met mijn nichtje Rini.
Bij het doorspitten van die gedichten en voordrachten die in de loop der jaren waren gemaakt kwamen we een levensschets tegen van mijn ouders gemaakt bij de viering van hun 25-jarig huwelijksfeest en geschreven door Ton, de jongste broer van mijn vader. Zijn verhaal geeft mijn moeder weer als een nuchtere en afstandelijke Groningse, maar die dit paarde aan een enorme gastvrijheid; mijn vader was iemand met een sterk ontwikkeld rechtsvaardigheidsgevoel. Ons huis was daardoor een zoete inval van familieleden, vrienden en kennissen in nood. Kostgangers werden sommigen genoemd.
Twee namen. In die levensschets doken twee nieuwe namen op die in 1944 plotseling waren binnen gevallen: de gezinnetjes Pinas Bril en De Goede; ouderparen met ieder een klein kind. Ik kwam via diverse contacten terecht bij onderzoeker en schrijfster Aline Pennewaard. Zij liet me weten dat de familie Pinas Bril uit Rotterdam kwam en de familie De Goede uit de omgeving van Den Haag. Via deken Boekhorst van de H. Augustinuskerk, alwaar mijn vader collectant was, kwamen ze bij ons terecht. Via de Gereformeerde Kerk werden vijf andere Joden bij buurman Timmer ondergebracht. Amstelveen bleek dus ook een vluchtplaats te zijn voor de vervolgde Joden van elders. Maar wie dat waren en hoeveel was niet te achterhalen verzekerde mij Hugo van de Kooij. En dat begrijp ik.
Daarom voeg ik alleen in mijn gedachten hun namen toe aan de genoemden op de gedenkplaat. Luisterend naar de muziek van het Ensemble van de Amstelveense Muziekschool gingen die gedachten naar het moment dat die vrachtwagens uit het Clevepark wegreden met de Joden, mijn vader en de oude Timmer in de laadruimte. Ik vroeg me af: was daar niets tegen te doen, was er nu niemand in dat Clevepark die opstond en zich verzette? Ja ik weet het, de nazi’s en hun collaborateurs straften verzet meedogenloos af. En Randwijck zat vol met NSB-ers. Een naïeve gedachte van mij. Maar toen dacht ik aan de vreselijke reis van wel vijftien, twintig uur in de veewagons met wel 60 tot 70 mensen, zonder zitplaats, zonder comfort, alleen wat stro en een emmer. Ik voelde boosheid in mij opkomen toen ik dacht aan die jongeren van nu die maling hebben aan de huidige Corona-regels, die hun gezondheid en het leven van de ouderen kunnen beschermen. Eigen egoïsme eerst.
Een steentje. Ik dacht wat kan ik nu nog doen? Welnu we werden uitgenodigd om volgens de Joodse traditie een steentje neer te leggen op de rand van het monument. Ik deed dat. Bij het bukken voelde het alsof ik eindelijk eer kon betonen op het graf van twee families die zomaar uit ons leven verdwenen. Dat gaf voldoening. Een mevrouw vroeg me na afloop naar mijn relatie met deze plechtigheid. Ik vertelde mijn verhaal. Ik zei haar dat er een gedenkboek uitkomt en dat men mij heeft gevraagd voor dat boek mijn herinneringen en die van mijn zus op papier te zetten. “Dan ga ik dat boek kopen”, zei die dame.
Naschrift: De viering van de koperen bruiloft van mijn ouders is door een andere buurman uit het Cath. van Clevepark, Elias Ott, in een grote tekening weergegeven. Daarop is te zien hoe de Duitse bewakers van het kamp achter ons rijtje huizen, door de verduisteringszeilen heen meekeken en zoet werden gehouden met af en toe een glaasje jenever. De familie Ott ben ik helaas uit het oog verloren.